De zin van de onzin
Henriëtte van ’t Hoog in gesprek met Ine Dammers
Naar aanleiding van de tentoonstelling Equilibrium in het Mondriaanhuis, Amersfoort, 2020–2021
Je maakt al lange tijd hoek- en muurschilderingen, wat is daar spannend aan?
Een hoekschildering is een raadselachtig iets. Ik heb een hele serie met de titel Spandrel (hoekstuk) ontworpen voor heel verschillende ruimten. Kleur, vorm en verhouding tot de ruimte zijn steeds weer iets anders. In het ontwerp op het platte vlak zet ik een aantal evenwijdige lijnen die met elkaar drie vierhoeken vormen. In de architectonische ruimte lijken de vierhoeken door deling en door de kleur op meerdere driehoeken, en lijkt een van de vierhoeken om te klappen. Als je langs het werk loopt, of een ander standpunt kiest, verandert het beeld dat je ziet. Dat werkt heel ontregelend: je ruimtelijke inschatting wordt onderuitgehaald.
In een bestaande architecturale ruimte een schildering realiseren is heel uitdagend. Ik kan er mijn vormentaal steeds anders in zetten. Op sommige locaties kun je de vormen laten doorlopen over het plafond en de vloer, dit heb ik gedaan in bijvoorbeeld RC De Ruimte in IJmuiden. De locatie in het Mondriaanhuis is een gegeven, de wand ligt tegenover de kassa en je loopt erlangs als je naar de tentoonstelling gaat. Voor het ontwerp gebruik ik de restvormen van eerdere muurschilderingen, zulke vormen kun je niet bedenken. Ik maak keuzes, combineer en werk bewust met herhalingen, evenwijdigheid, dissonanten, variaties. Dat zijn elementen uit de muziek, ik luister heel veel naar muziek, die ik in beeldende zin gebruik. Deze nieuwe muurschildering is een voortzetting van de werken met de titel Equilibrium. Daarin ga ik uit van gelijkwaardigheid: er is geen voor- en geen achtergrond. Gelijkwaardigheid is een element dat in mijn hele werk aanwezig is. Ook in de stillevens die ik vroeger schilderde, vond ik voor- en achtergrond evenwaardig.
Heeft je werk verbinding met het werk van Mondriaan?
Ik heb helemaal niet aan Mondriaan gedacht bij het ontwerpen. Ik vind zijn werk prachtig, zowel de landschappen in zijn vroege periode als de late periode met de echt abstracte werken. Zijn zelfgekozen systeem van rechthoekige vormen en zwarte lijnen vind ik heel inspirerend. Mijn ontwikkeling heeft wel een parallel met die van Mondriaan. Ik ben begonnen als ouderwetse stillevenschilder en heb heel lang die voorwerpen nodig gehad, maar uiteindelijk ben ik overgegaan op abstracte vormen los van voorwerpen. Maar er zijn grote verschillen: ik gebruik geen rechte hoeken van 90 graden, maar allerlei veelhoeken die niet echt geometrisch zijn. Ik heb niets met de ideeën van Mondriaan over universele taal en harmonie. Ik zoek niet naar waarheid en zuiverheid. Mondriaan wilde de wereld hervormen, daar heb ik geen boodschap aan. Ik heb geen boodschap, geen inhoud, maar het is ook niet bedoeld als versiering. Ik houd van de betekenisloze kant ervan. Ik ben erop uit om de boel eens goed te belazeren, om je van je gewone wijs te halen. Via mijn onzin-dingen kan een toeschouwer zijn waarneming opfrissen en herordenen.
Werk je veel met perspectivische vertekening en optisch bedrog?
Dat geldt zeker voor de kleinere muurobjecten. De eerste serie die ik maakte bestaat uit objecten van zink met een open vorm, die aan beide kanten zijn beschilderd. Ik werk daarin met simpele geometrische vormen die zijn afgeleid van de kubus, maar geen beschrijfbare geometrische logica hebben. De vlakken van de kubus zijn uitgerekt, afgesneden en in relatie tot elkaar in een flauwe hoek gezet. Deze vormen lenen zich uitermate goed voor perspectivische vertekening en illusie, het oog is een makkelijk te bedriegen zintuig. Door het spelen met perspectivische illusies snap je niet wat je ziet en hoe je het ziet. Dat wordt in hevige mate versterkt door de kleur. Wat je waarneemt is niet stabiel: de vormen klappen om, de ene keer is het een open, drie stappen verder een gesloten vorm. De kleuren hebben invloed op de vormen en vice versa, maar daar ga ik niet bewust mee om, ik ben een doener. Ik heb jarenlang aan de academie lesgegeven in wat ik noem niet nadenken, niet programmeren, maar kijken. Ik wil geen spotjes of felle belichting op mijn werk: dat geeft schaduwen. Schaduwen zijn een extra vorm waar ik niet om heb gevraagd. De belichting moet zo zijn dat er zo weinig mogelijk schaduwen zijn. De vorm is het belangrijkst, dus als je aan de vorm gaat knoeien is het verpest. De kleuren zijn niet van minder betekenis dan de vorm. Kleuren zijn ontzettend krachtige instrumenten. Die gaan hun eigen gang, er gebeuren echt dingen die je niet kunt voorzien. De reflexverf op de achterkant van het muurobject heeft een enorme werking: het object lijkt te gaan zweven in een gloed van kleur, en iets dat geen concrete vorm heeft wordt zichtbaar op de muur. Je staat toch weer iedere keer versteld wat er onder je handen gebeurt.
Je noemt jezelf een colorist, wat bedoel je daarmee?
Dat ik denk in kleuren en in klanken. Een colorist is iemand die extreem gevoelig is voor kleurnuances, ik ben eindeloos aan het zoeken naar kleuren die met elkaar gaan resoneren. Iedere kleur heeft zijn eigen energie en gewicht. Een geelgroen naast een paars of cyclaamrood naast groengeel en lila, complementair wat betreft tint, maar gelijk van toon. De kleuren die ik gebruik komen uit mijn verzameling gekleurd papier, dat is mijn palet. Maar het is altijd een hele zoektocht er zitten altijd meerdere lagen verf op, het is bijna nooit in een keer goed.
Gebruik je een soort van systeem om je werk te maken?
Er zijn een aantal vaste gegevenheden, beperkingen die ik mijzelf heb opgelegd: Een soort kubus-vorm is altijd uitgangspunt. De beperking tot die ene vorm levert heel veel mogelijkheden op. Om een voorbeeld te geven: in de serie ‘opgedikte vierhoeken’ is mijn uitgangspunt de herhaling van de vorm van de zijkant op de voorkant. Vanuit dit uitgangspunt ontwikkelen zich steeds nieuwe vormen: het werk genereert zichzelf, dat wil zeggen dat het ene werk uit het andere voortkomt. Het werk geeft zelf de richting aan. Beperkingen zorgen voor vrijheid, maar regels moet je altijd doorbreken: die stel je op om een speelveld te creëren, het zijn geen wetten. Ik moet mijzelf wel altijd verrassen, ontdekken wat er aan onmogelijkheden mogelijk is. Ik ben zowel serieus als niet serieus. Als ik er niets aan vind, maak ik het niet. Ik heb mijzelf tot beeldend kunstenaar benoemd. Dan moet er van alles gebeuren, toeval is een geluk.
Hoe hang je de muurobjecten op?
In mijn atelier hangt het over de hele muur dicht bij elkaar bij gebrek aan opslag. Maar in een andere ruimte hang ik het op die plek waar het object het best het licht vangt. Je denkt dan: ik zie dit, maar dat blijkt dan niet het geval. Ik speel met verwachtingen. Als je de dingen anders ophangt tonen ze zich anders. Er is veranderlijkheid, een reageren op de omgeving, op het licht, op de toeschouwer die beweegt. Reflexkleuren zien er van bovenaf gezien natuurlijk wel anders uit dan van onderaf. Het hoeft van mij niet op ooghoogte te hangen, afwijken van de gewone gang van zaken levert meestal spannende dingen op.
De vorm blijft hetzelfde, maar wat je ziet is steeds weer anders, geldt dat ook voor de vloerobjecten?
Ik denk het wel. Het werk met de titel Soul Light is het meest recente. Het heeft dat absurde, mensen noemen het ‘de krokodil’, je weet je er ergens geen raad mee, ik ook niet. Er schijnt gekleurd licht door de spleten in de gelede vorm die over de vloer draait. Het zijn heel rare vormen, maar ze zijn nog wel aan de kubus ontleend. Het licht dat van binnen naar buiten straalt verandert van roze naar groen. Licht is een nieuw element in mijn werk, het is een vervolg op die gloed van kleur op de muur.